Zij kwamen samen in de koude wind, achter de keukens en vluchtten samen in een wc, dicht tegen elkaar tussen de stinkende arduinen schotten met gebleekte plekken in het zwartblauw.

'Luister goed, gij ook, Rene,' zei Louis, 'er is onder ons een adder aan onze borst, een slechte Belg die militaire geheimen doorgeeft aan de vijand. Hij heeft al die tijd de gedaante van een Apostel aangenomen, nu is hij ontmaskerd.'

'Dat is slecht,' zei het weekdier Dobbelaere.

'Meer dan slecht,' zei Goossens.

'Wat doen we daarmee?' zei Byttebier. 'Aangeven aan de veldwachter?'

'Nee,' zei Louis. 'Apostelen regelen dat zelf.'

'Wie is het?' vroeg Rene. 'Ken ik hem?'

'Het is beter dat wij zijn naam niet luidop zeggen,' zei Louis.

'Hij moet boeten!' riep Dondeyne.

Louis, Petrus-de-steen, leidde hen naar de doodstille keuken. In zijn wrede oppermacht zag hij de kleine Rene, die daarnet in de wc nog bloosde als een appel, spierwit rillen van de opwinding, Dondeyne stotteren zonder woorden, de logge Byttebier angstig knikkebollen. Hij gaf zijn instructies, stuurde Goossens naar buiten als schildwacht, verstopte Rene achter de aluminium kookketels en duwde hem een broodmes in de hand, Dondeyne plaatste hij achter de deur, Byttebier en Dobbelaere in de bijkeuken, hij ademde diep zoals Julius Caesar bij een bergpas vlak voor hij de Oude Belgen in een hinderlaag zou lokken. Hij zei: 'Trouw totterdood.' Alleen Dondeyne kreunde iets terug. Toen liep hij over de speelplaats, de platanen van de kloostertuin waren gitzwart, vanuit de muziekzaal viel een trapezium van klaarte over de keien, en hij vond Vlieghe en dacht: ik moet straks in de Akten eerst en vooral noteren hoe laat het was, wat het slachtoffer zei, hoe hij zich gedroeg voor de boete.

'Ik moet u iets laten zien, Vlieghe,' zei hij en betrapte zich op slordig en Julius Caesar onwaardig gedrag, want hij had zijn benadering helemaal niet voorbereid, een leider improviseert niet, tenzij in de hitte van het gevecht. Caesar plande alles, vooral zijn eerste manoeuvres, tot in de puntjes.

'Wat nu weer?' (Vlieghes geliefkoosde zin.)

'Iets.'

'Wat?'

'Iets waarvan gij zult verschieten.' (Geen uitgerekte, overslaande ie.)

'Ge gaat van ver moeten komen om mij te doen verschieten.'

Louis wist niets meer te bedenken.

'Toch,' zei hij. 'Dit moet het laatste woord zijn. De order van de Zwijgende Eed.'

En er was geen hersenwerk meer nodig, Vlieghe werd gevangen in het spinnenweb van zijn nieuwsgierigheid. Hij hinkelde met een onbestaand blokje hout, hij haalde zijn schouders op, veinsde onverschilligheid. 'Waar?'

'Kom mee.'

Het was kinderlijk eenvoudig, de vos volgde, met de handen in zijn schort, vlak naast Louis. In het licht van de muziekzaal: de geschramde knie met het kruis, een gezwollen gevlekte schijf ivoor. Louis kon hem nog tegenhouden, hem terugsturen, 'het was een kwalijk Hottentottengrapje, een van mijn vele uitvindsels', maar de argeloosheid zelf van Vlieghe smeekte al om vergelding. Dat hij Louis en zijn Mama beledigd had, dat verbleekte, het was zijn onschuld die bestraft moest worden.

Het portaal met de trapjes naar de avondstille keuken was nog donkerder geworden. Uw graf, Vlieghe. De leuning glom. Louis ging voor. Dondeyne ademde onhoorbaar achter de deur. Wat hoor ik? Het gesmoorde gebonk in mijn slapen.

'Wel?' Vlieghe deed alsof hij Dobbelaere niet zag die in de bijkeuken aan tafel zat en om een of andere onverklaarbare reden het bleekblauwe werkschort van een keukenzuster had aangetrokken en zijn vork in zijn vuist hield alsof hij ermee op het hout wou slaan, en die, bij Julius Caesar! de deur had opgelaten! Wat als een tactische hinderlaag was opgezet leek het idiootste verstoppertje spelen van achterlijke kleintjes!

'Zet u.'

'Nee.'

Louis leunde tegen de deur van de ingang, voelde met zijn schouder de logge klomp Dondeyne dwars door het hout en zei kalm: 'Vlieghe, wie denkt ge dat ge wel zijt?'

'Ik? In ieder geval geen sterrenkijker zoals gij.'

'Het is uw schuld,' zei Louis en wou vervolgen: 'dat de heilige Liga van de Apostelen ineens verdord, dat onze vriendschap verschrompeld is, dat...', maar hij stokte, de vos voor hem was wantrouwig, in het schijnsel van de lamp buiten blonken de felle amandelvormige ogen, niet in het nauw gedreven maar op hun hoede, een vervaarlijk verdedigend leven, en Louis werd een zoete weeige lucht gewaar die uit zijn kille kleren steeg, een zacht week gevoel overstroomde hem, iets zondigs.

De deur achter hem piepte, of was het de keel van Dondeyne? Louis deed een stap naar voren, de deur waaide vrij, Dondeyne had een pook in de hand.

'Wat is dit voor een zottekesspel?' zei Vlieghe.

'Rene,' beval Louis en het jongetje, opnieuw roodglimmend, duwde zich af van de kookketel en hield het broodmes voor zich met beide handen, als een gift aan het kind in de kribbe.

Dobbelaere kwam in de keuken en zei 'Jaja', en likte aan zijn vork.

'Vlieghe, wij gaan u opeten,' zei Louis.

'Maar Seynaeve toch,' zei Vlieghe, 'wanneer gaat gij eens uitscheiden met uw carnaval?'

'Aan stukjes kappen,' zei Rene. Dobbelaere prikte vastberaden in Vlieghes linkerdij, de vork bleef niet steken in de welving. 'Wacht!' riep Louis. 'Wacht,' schreeuwde Vlieghe van pijn of van verbazing, een Franse ridder die tijdens de Gulden Sporen-slag de plagerige steek van een goedendag voelt.

Maar Dondeyne die de slachting niet aan de andere paladijnen wou overlaten, die als Apostel meer rechten had...

Maar Dobbelaere die zijn eerste steek wou verbeteren...

Maar Rene die onvoorwaardelijk in dit Laatste Sacrament geloofde en het broodmes voor een keer wilde uitproberen...

Maar Byttebier die nergens te zien was...

Maar Louis sloeg op Renes pols en het mes kletterde op de grond en in dezelfde zwaai pakte hij Vlieghe, sinds maanden niet zo dichtbij, bij de kraag van zijn schort en stootte met de andere vuist in zijn maagholte en liet de kraag los. Verwonderlijk sierlijk viel de jongen achterover op de glimmende keukentafel, wijdgespreid zoals Zuster Koedde, en bleef liggen.

==

'En toen?' vroeg de onderpastoor, 'nadat ge uw vriend bedreigd hebt met uw kannibalisme?'

'Toen,' zei Louis in het bedompte hokje. Hij had, niettegenstaande de onderpastoor dreigend had aangedrongen, de namen van zijn medeplichtigen niet uitgesproken.

'De waarheid,' zei de grotejongensstem, en Louis antwoordde niet: 'Wat is waarheid?' zoals Pilatus, de handenwasser.

'Toen hebben wij hem met rust gelaten, Eerwaarde Vader.'

'Omdat ge tot bezinning zijt gekomen?'

'Ja. Ja. Dat was het, Eerwaarde Vader.'

De onderpastoor snoof van onbehagen of verveling of ergernis tegenover deze schamele Hottentottenovertreding. Wist hij dan niet dat de zondaar tegenover hem een slechte biecht aan het spreken was, kon het hem niets schelen dat de ketter tegenover hem achter het betralied hout wetens en willens het Sacrament van de biecht aan zijn apostaten-laars lapte? Dacht hij ervan af te zijn met de strafmaat en de formules voor een kinderzonde?

Omdat Louis die ochtend bericht gekregen had dat zijn vader in aantocht was om hem uit het Gesticht weg te halen nu de wolken van de oorlog zwarter werden en dreigden de duif van de vrede weg te jagen uit ons klein maar dierbaar land, vermoedde hij - gebelgd - dat de officiant aan de andere kant van het vettig en bestoft traliewerk meer met zijn gedachten bij de kaart van Europa was dan bij die andere slijmerige innerlijke burgeroorlog van zijn ziel waar de donkerte het won, hij zei, haastig: 'Eerwaarde Vader, wij hebben hem niet met rust gelaten, ik en mijn medeplichtigen hebben volhard in de zonde, de Dikke heeft zijn vork met een vervaarlijke kracht in de hartstreek gestoten, de Lompe heeft een soeplepel in de oogkas van het offer gestoken dat toen in bezwijming is gevallen, de Lompe schepte met de lepel als in een gekookte aardappel en wierp toen het orgaan achter zijn schouder.'

De onderpastoor kwam overeind, het hout kraakte als een verre specht.

'Terwijl de Kleine die verdorven is tot op het merg van zijn gebeente door de aanblik van zijn stervende moeder, juichend de kleding van het bovenlijf verwijderde, met zijn broodmes een kruis maakte zoals zijn dode moeder deed voor zij brood aansneed, en vervolgens van de naakte sidderende borst schuin een schel afsneed.'

'Een schel?'

'Een snede, Eerwaarde Vader. In Westvlaanderen noemen wij dat een schel, een schelle, verschoning.'

'Verschoning?'

'Verontschuldiging, Eerwaarde Vader. De Kleine sneed een snee van de huid en het vet en dreigde toen dit gedeelte van het lichaam te nuttigen, maar een ingeboren gevoel van medelijden met zijn evennaaste heeft het hem belet, waarop hij knielde en bitterlijk weende.' Louis hijgde, hij had te snel, in een ademtocht, gesproken.

'En gij? En gij, mijn zoon, wat was uw houding tegenover deze misdaad?' De stem klonk fors en aandachtig, maar spotziek imiteerde zij de toon en de stijl van mijn relaas.

'Ik heb het broodmes uit de Kleine zijn hand gewrongen en het slachtoffer zijn hart doorboord dat kwaadaardig was.'

'Maar, kind, daar zat toch al een vork in, die van de Dikke.'

'D'r naast! D'r naast! Er is plek genoeg in een hart voor vork en mes.' Een lucht van bloed waaide door het biechthokje, de geur van een tobbe dampend varkensbloed waarvan men bloedworst maakt met uien of met rozijnen.

De onderpastoor liet tot drie keer toe een knisperig zuiggeluidje horen alsof hij een rafeltje vlees tussen zijn tanden uitzoog.

'Seynaeve!' Zijn naam was tot ver in de beuk van de kapel te horen. Mocht dat? Mag de biechtvader zo brutaal de biechteling identificeren? Zal ik roepen: 'Onderpastoor Johannes Maes, wat is er?'

'Seynaeve,' herhaalde de priester milder. 'Gij zijt mij d'r een! Gij zoudt ons iets wijs maken, gij! Denkt ge dat ik niets anders te doen heb dan uwe prietpraat aan te horen? Weet ge wel waar dat ge u bevindt, snotjongen? Ik kan u hiervoor direct uit de school laten verwijderen.'

'Dat doet mijn vader al morgen of overmorgen.'

'Veel geluk,' zei de stem. 'Gij gaat het ver brengen met uw fantasie. Het zou mij niet verwonderen als gij later in de gazet zult schrijven. Of boeken schrijven. Maar dan zult ge toch uw overdreven stijl moeten inbinden. Neem een voorbeeld aan Filip de Pillecijn. Weids maar toch simpel. Ik zal u Pieter Farde, de roman van een minderbroeder meegeven, uit de Keurreeks.'

'Ik heb het al gelezen.'

Dit scheen de priester te ergeren. Hij ging verzitten, Louis hoorde zijn buik rommelen, vlakbij, alsof het zijn eigen buik was. De priester praatte binnensmonds.

'Ik zal maar niet zeggen dat er in de hemel meer blijdschap zal zijn over een zondaar die zich bekeert dan over negenennegentig... Ik zeg niet: Ga en vrees niet... Seynaeve, maak in vredesnaam dat ge wegkomt.'

==

Louis liep naar de grot van Bernadette Soubirous. Hij was doodmoe. De kruin van een eik was bloedrood. De vrieslucht was stil, zonder vogels.

'Wacht,' riep Louis, Rene liet zijn mes zakken, Dondeyne legde zijn pook vlak naast de sidderende Vlieghe die in bedwang werd gehouden door Dobbelaere. Louis wrong het broodmes uit de klamme kinderhand en hield het dwars tegen Vlieghes keel.

'Niet doen, Louis, gij gaat recht naar de hel gaan,' zei het doodsbang roofdierachtig snuitje.

'Zeg dat het u spijt,' zei Louis verstikt.

'Dat het mij spijt.'

'Dat ge uw straf verdient.'

'Dat ik, dat ik mijn straf verdient.'

'Zonder t.'

'Zonder t. Verdien.'

Rene trok aan Vlieghes schort. 'Ja,' zei Dobbelaere. Terwijl Louis met de botte kant tegen Vlieghes keel duwde trokken Dobbelaere en Dondeyne juichend giechelend Vlieghes broek uit, tot aan zijn schoenen. De besmeurde onderbroek werd door Rene afgerukt. Louis sloeg de hand die naar de onderbuik gleed weg.

'Zie dat daar liggen,' zei hij.

'Een schoon zwijntje,' riep Rene blij.

'Op zijn bloot gat moet hij krijgen,' zei Byttebier die nu pas uit de bijkeuken kwam met een kletsnatte dweil.

Onder het alziend oog van Louis, scherprechter van Vlaanderen, werd Vlieghe door gretige handen omgedraaid, de bleke billen met de roze streep erboven waar het elastiek gezeten had waren weerloos, onschuldiger dan Vlieghes gezicht ooit kon zijn. Is dit de deemoed, de armoede niet die van ons verlangd wordt door de Heilige Maagd? 'Wacht,' zei Louis. Meteen verhief Vlieghe zich op een elleboog, de martelaar was helemaal niet lijdzaam, verzon alweer listen. Dit merkte zelfs Rene, de onbarmhartige snotneus, hij duwde Vlieghe terug, wang tegen afgesleten, glanzend hout.

Omdat hij het Byttebier, die zich afzijdig had gehouden in de bijkeuken, die misschien zelfs op een tussenkomst van beschermheiligen of Zusters had gehoopt en nu grijnzend met zijn dweil zwaaide, niet gunde, zei Louis: 'Wij gaan hem niet slaan.' Hij sleurde een hengselmand die half gevuld was met renetten tot bij de tafel. Vlieghe werd met zijn hoofd en opgevouwen armen naar voren gekanteld, hij kermde stilletjes: 'Alstublieft.'

Zijn kont en moedeloos spartelende dijen staken uit de mand, dit deed Louis denken aan een fragment uit een plaatje waarop allerlei figuren spreekwoorden uitbeeldden, het stond in in in Verschuerens Modern Woordenboek, nee, in een boek van Peter, en het spreekwoord was: 'een halve mens', of 'hij laat zijn maan schijnen', nee, 'zijn gat aan de mand vegen'. Zoiets.

'Voila, hij is door de mand gevallen,' zei Louis. Dat het toepasselijk was, ontging de anderen die er besluiteloos bij stonden. Byttebier wrong de dweil uit. Rene vroeg of Vlieghe zo de hele nacht moest blijven.

'Dan moeten wij hem vastbinden,' zei Dondeyne.

'En een muilband aandoen.'

Flutterige, nutteloze handlangers. Er moest nog iets dwingends, noodzakelijks, reglementairs gebeuren. Goossens keek vanuit de nacht door het raampje, stond toen in de deuropening met zijn mond wagenwijd open.

'Maar, dat is...'

'Dat is een Hottentottententoonstelling,' zei Louis, niemand lachte. Louis nam de lauwe bikkel die hij van Zuster Sint Gerolf's nachtkastje gestolen had uit zijn broekzak en duwde hem in de droge opening tussen Vlieghes billen. Tot er geen glimp meer was van het onedel metaal. Vlieghe huilde, zijn gehalveerd blanke lichaam schokte, de fruitmand piepte.

'Verzegeld,' zei Louis. De medeplichtigen keken hem aan met ontzag. Vlieghe bad om vergiffenis, maar de woorden strompelden over elkaar, haalden elkaar in.

En Louis stotterde ze na, voor de grot. Hij durfde niet naar het afgebladderde ongave stenen gezicht van de Heilige Maagd te kijken, toen hij het waagde zag hij dat ze verdrietig was, hij zei de akte van berouw twee keer, drie keer, maar een deuntje als een flard van een telrijmpje in de koude donkere keuken kreeg de bovenhand: 'de mande van de schande, de mande van de schande.'

==

Hij stond met Baekelandt te praten bij de haag waarin de tuinman prikkeldraad had aangebracht waaraan verroeste keukenpannen, flessen, stangen hingen, waar de helmen, geweren en gamellen van de in het duister heimelijk naderbij sluipende Duitsers tegenaan zouden slaan in een hels lawaai, toen Zuster Koedde en Zuster Engel molenwiekten.

Louis ging naar hen en naar Mama toe, die in de bleke zon een koffer neerzette op de rand van de paardenmolen. Zij had een belachelijke fluwelen baret op met een fazantenpluim. Zuster Koedde en Zuster Engel keken toe hoe zij haar zoon een hand gaf.

'Ik kom u halen.'

'Ik zie het.'

'Ik ben met de autobus gekomen.'

'Ah ja?'

'Moet ge geen kameraadjes meer goedendag zeggen?'

'Dat heb ik al gedaan.'

'Zijt ge niet content dat ge me ziet?'

'Ja. Ja, Mama' (gezegend onder alle vrouwen).

De zusters babbelden met haar over de vervolgde Kerk. In Munchen was een oude, gebrekkige kanunnik gevangen gezet omdat hij gepreekt had tegen het regiem. In Duitsland mag er geen godsdienstles meer gegeven worden in de scholen. De Duitse vrouwen moeten in het moederhuis een briefje ondertekenen dat ze hun kind niet zullen laten dopen. In de kerken mag er maar een kaars meer branden. En het affront dat ze de Paus hadden aangedaan toen hij vroeg of priesters de gevangenenkampen mochten bezoeken. 'Bemoei u daar niet mee, Heilige Vader, daar is het Rode Kruis voor', hadden ze tegen hem gezegd die toch tien jaar nuntius was geweest in Duitsland en daar gaarne gezien werd.

Vlieghe gaf Mama een hand. 'Dag, madame Seynaeve.' Louis nam hem bij zijn elleboog en trok hem mee.

'Ik kom u au revoir zeggen, Louis.'

'Dat is... vriendelijk.'

'Gij hebt mij zeer gedaan, Louis.' Vlieghe stak zijn hand in zijn zak en een verscheurend ogenblik dacht Louis dat hij er de walgelijke bikkel zou uithalen, maar wat te voorschijn kwam was een ivoren pennenhouder. In het platte heft zat een gaatje waardoor je de Sacre Coeur (basiliek of kathedraal?) van Parijs kon zien, in pastelkleurige details.

'Dat is voor u. Om te tonen dat ik u vergeef.'

'Merci.'

'Ik versta niet waarom ge dat gedaan hebt.'

'Ik ook niet.'

'Maar ik ben niet kwaad op u. Ik denk dat uw hart niet slecht is.'

Louis schaamde zich voor de woeste, wrede gedachten die als Miezers in zijn vel tolden en tintelden. Zou de bikkel er langs zijn mond uitgekomen zijn? Kon dat? Als je mensen vernederde vroegen ze dan niet, zoals Vlieghe hier nu, om nog meer schande in de mande?

'Ik zal altijd aan u peinzen,' zei hij en voor de tranen konden komen liep hij naar zijn moeder en tilde de koffer van de paardenmolen.

'Stel het wel!' riep Vlieghe hem na.

Langs de zorgvuldig door Zuster Imelda gesnoeide coniferen. De koperen windhaan. De bloempotten op de vensterbanken van het Slot. Door een bres in de doornhaag, Vlieghe die wuifde onder de perenboom en wuifde en wuifde.

==

november 1947

==

einde




II

van Belgie


#

De tijden zijn slecht, zegt de radio, zeggen de gazetten. Nee, het verbetert er niet op, contrarie.

Een vliegmachine met twee Duitse officieren die zo lamdronken zijn dat zij de Maas aanzien voor de Rijn landt recht in de fietsen van onze 13de Divisie. De officieren krijgen muilperen tot zij ontnuchterd zijn en worden dan ondervraagd, carbiedlampen in hun gezicht, derdegraadsondervraging, gij liever dan ik.

Zij antwoorden beleefd, die officieren, maar in een keer springt die Duitse majoor overeind en smijt een bundeltje papieren dat hij op zijn hart droeg in de brandende kachel. Onze Belgische commandant vliegt naar de kachel, verbrandt lelijk zijn hand, ook derde graad, maar hij kan dat Duitse papier toch uit de vlammen frommelen. Wat staat er nog te lezen op die verschoeperde bladzijden? Dat de Tweede Duitse luchtvloot Belgie, Holland en Noord-Frankrijk zal aanvallen, dat er parachutisten zullen landen, bruggen over de Maas bezetten, et cetera, et cetera.

'En wanneer?'

'Dat stond er niet bij geschreven.'

De radio knettert van 't slechte nieuws. Ook uit de streken waarover ge nooit iets hoort. Uit Canada bijvoorbeeld, dat zijn troepen ongegeneerd laat landen in de Engelse havens, dat uit zijn eigen schatkist 55 miljoen pond lost voor een oorlogslening aan den Engelsman, rekent dat eens uit in Belgische franks.

'Maar waarom zouden Duitsers bij ons binnenvallen, nu een keer serieus? Zij zijn toch niet helemaal onnozel. Zij zouden heel hun front dat nu schoon opeen getast ligt tegenover de Franse grens, kilometers en kilometers moeten uitrekken. En het front van de Geallieerden zou dan extra-versterkt worden met ons Belgisch materiaal en onze Belgische manschappen. En iets anders, pardon Gaston, doen de Duitsers op het moment geen goeie zaken met ons? Om maar iets te noemen, die tienduizend treinwagons die we hun zo rap mogelijk moeten leveren, zij zitten d'r om te springen. Affaires gaan voor, Isidoor.'

'Strategisch gezien,' zei Peter, 'zou het voor de Duitsers niet slecht zijn als ze ons zouden aanvallen. Want het Frans leger dat nu vastgevroren zit in zijn forten en kazematten en daar zit te kaarten en Pernod te drinken zou verplicht zijn van zich te e-par-pilleren en zich uit te dunnen, 'en als ge weet dat de Duitsers specialisten zijn in de verrassingstechniek, kijk maar eens naar Polen.'

'A propos, gehoord over de mobilisatie van de Duitse honden? Iedere Duitser met een hond moet hem gaan presenteren voor een speciaal examen. Ja, ze kunnen organiseren, die gasten.'

'Kweet niet, Piet. Ge moet toch 't materiaal hebben om te kunnen organiseren. En de Duitsers hebben simpelweg geen petroleum genoeg. In heel Berlijn is er geen taxi meer te krijgen.'

'Ze gaan wel Engeland aanvallen, dat wel. Want ze drukken al een hele tijd Engelse bankbiljetten.'

De tijden zijn slecht. Behalve voor de radiowinkels. En behalve voor de hertogin van Windsor. Zij heeft op de modeshow van Lucien Lelong in Parijs voor fortuinen gekocht. Vooral tulbandhoedjes. Delfts blauw is nu zeer in de mode, Constance! En een nieuw blauw dat Fins blauw heet, het lijkt op Delfts maar meer naar het grijs toe.

Enfin, Finland ligt nu helemaal plat. De Paus die verleden week de verjaardag van zijn kroning vierde, is er niet goed van, schijnt het.

==

In ieder geval is het niet het ogenblik om zonder auto te vallen.

Mama knipte Papa's haar opdat hij een beetje proper zou zijn om het pijnlijke bezoek aan Majoor Nowe de Waelhens af te leggen. Papa was in de war. Louis kende de tekenen, het gefriemel met zijn vingers, het gesis tussen zijn tanden, de onvaste stem waarmee hij tegen Mama tekeer ging en haar de schuld gaf van de catastrofe.

'Nooit geen miserie gehad met mijn auto's of mijn moto's. Die Gilette, een droom! Die Harley-Davidson, een parel! Lijk een vliegmachine! Mijn model T-Ford, nooit van zijn leven een mankement gehad! En nu, ineens, was mijn dkw niet goed genoeg meer. Madame uw moeder vond dat hij te veel schudde, dat hij te veel lawaai maakte, dat zij het er te koud in had. En dwaas dat ik ben, ik luister naar haar! Ik ben zo achterlijk van haar gedacht te doen!'

'Staf, zit stil of ik snij in uw oor!'

Papa bleef versteend zitten. De dkw (waarvan Mama niet alleen beweerde dat het er in tochtte, maar ook dat hij niet vast genoeg op de weg lag, sinds zij op een landweg waar bietenkarren slijk en smurrie hadden achtergelaten een lelijke schuiver hadden gemaakt) had Papa na haar gejeremieer geruild voor een Fiat behorende aan Thiery, de zoon van Majoor Nowe de Waelhens. Plus drieduizend frank. 'Ik ga dat geld zo direct bij mijn moeder halen,' zei Thiery. 'Mag ik ondertussen die dkw een keer goed uitproberen op de baan naar Doornik, meneer Seynaeve?'

'Maar zeker, Thiery.'

Thiery schoot weg, zwaaide met zwier naar Papa die naast de Fiat (het gemeenste model) stond en kwam niet meer terug. Na een paar uur vloekend wachten ging Papa naar de Fiat-garage, want er was een licht geratel in de motor te horen.

'Gij komt juist van pas,' zei de garagist. 'Zet die Fiat maar schoon in 't hoekje daar.'

'Hoe dat?'

'Maar mijnheer, omdat ik nu al drie maanden sta te wachten op de tweede en de derde en de vierde betaling van die auto.'

Papa staarde somber voor zich uit. Mama klikte met de schaar. Louis verheugde zich op de confrontatie met de verraderlijke Thiery.

'Voila,' zei Mama en vouwde de handdoek met Papa's haar op.

'Voila,' zei Papa. 'Dat hebt ge als ge de mensen vertrouwt, als ge te goed zijt.'

'Goed?' riep Mama. 'Zeg maar gewoon: dwaas. Thiery heeft die dkw allang verkocht en 't geld aan 't slecht vrouwvolk gehangen.'

De villa van de majoor was een buikig gebouwtje met gele stenen, zwart gevoegd. 'De Vlaamse kleuren,' zei Papa bitter toen zij in de oprijlaan liepen. Hij schrok toen een hond in het huis oorverscheurend blafte.

Mevrouw Nowe in eigen persoon deed open, een moedeloze lange vrouw met een lange neus en een schriele nek. Zij mochten op een gebloemde bank zitten. Papa hield zijn knieen bij elkaar terwijl hij het hachelijk geval uiteenzette.

'Ik weet het, ik weet het, mijnheer,' zei mevrouw Nowe met een Frans accent. 'Ik doe al drie dagen geen oog dicht. Geen oog. Van sedert Thiery verdwenen is. Ge weet hoe dat is, he, mijnheer, als ge maar een kind hebt.'

'Het is ook mijn geval, Madame,' zei Papa en keek Louis beschuldigend aan.

'Het is alsof ze het ruiken dat Thiery weg is, Mijnheer. Van alle kanten komen ze hier aan de deur, telefoneren ze, en klampen ze mij aan op straat, in de Sarma. Maar hij moet het in een folie gedaan hebben, onze Thiery, in een folie. Ik zou u dat geld met plezier, wat zeg ik? op mijn blote knieen terugbetalen...'

'Of mijn auto teruggeven,' zei Papa. 'Mijn auto terug en we spreken er niet meer over.'

'Ah, de auto!' Zij sloeg haar ogen ten hemel en legde een knokige hand tegen gepunte sleutelbeenderen. 'Van kleins af aan was hij stekezot van auto's.' Zij keek verstrooid de tuin in.

'Wat gaan we daarmee doen, Madame?'

'Ik ga het u eerlijk zeggen, Mijnheer. Momenteel... de slechte tijd, verstaat ge...? Surtout dat mijn man nu in Greben-Smael het fort moet helpen commanderen. En ge zijt patriot genoeg, nietwaar, om te weten dat ik die mens op zo'n moment, nu dat de Duitsers elk moment kunnen attaqueren, niet kan lastig vallen voor een beetje geld.'

De tuin kreeg weer al haar aandacht. Een harige jonge militair was er doende met een tuinslang.

'Ik zou natuurlijk niet direct naar de politie willen gaan,' zei Papa bruusk.

Zij spreidde haar dorre, beringde vingers tegen het schrompelig halsvel. 'Maar Mijnheer, wat horen wij nu? Hebt gij dan helemaal geen hart voor uw vaderland?'

'Toch wel. Toch wel,' zei de man die vaak in het cafe 'Groeninghe' schreeuwde: 'Belgiekske nikske.'

'Waarom dan een deftige familie met de politie bedreigen voor een histoire van niemendal.'

'Een dkw is niet niemendal, Madame.'

Zij onderzocht Papa van zijn schoenen tot zijn wenkbrauwen.

'Tiens. Gij ziet er nochtans een redelijk treffelijke mens uit, Mijnheer.'

Papa wachtte. De jonge militair schudde de leegdruppelende tuinslang op en neer.

'Ik zou u niet aanraden om naar de politie te gaan,' zei de lange vrouw. 'Gij zoudt er slecht bij varen. De Nowe de Waelhens-familie heeft een lange arm.'

'Madame, ik heb ook relaties,' zei Papa.

'Die relaties gaan u niet veel helpen. Want wij kennen uw soort relaties, Mijnheer, en die relaties zouden misschien een dezer dagen tegen de muur kunnen gezet worden. Want gij zijt gesignaleerd, meneer Seynaeve. Wij weten wie er betrouwbaar is en wie niet voor Belgie op deze moment.'

'O, gij lelijk lang leegvel!' Papa sprong hoogrood overeind. 'Wij gaan gasten van uw genre een les lezen. Het Vlaamse volk zal rekenschap vragen, Madame, het is genoeg uitgeperst geweest! En mijn dkw moet ik terughebben, al moest ik uwe Belgische drapeau...'

Wat hij ermee zou doen bleef een raadsel. Hij kokhalsde, slikte. Mevrouw Nowe de Waelhens rende naar het raam, zwaaide en riep als in doodsnood naar de jonge militair: 'Arsene! Arsene!'

Arsene kwam naar het huis gedraafd, klom door het open raam, plofte met brede platvoeten op het tapijt, bleef hijgend staan met een brandende Franse blik.

'Arsene, smijt dat volk buiten. En rap!'

Papa boog. 'Dat volk gaat al, Madame la Majorette. Mes hommages.'

==

Omdat de Engelsen de ijzermijnen van Zweden willen bezetten, zijn de Duitsers wel verplicht om Noorwegen en Denemarken binnen te vallen. In een scheet is het gebeurd. Er gaat niets boven de Duitse organisatie.

Mussolini beweert dat er het een en ander te verwachten is van zijn kant. Maar dan in de lente.

In Polen mogen alleen de Duitsers leren schoenen dragen. De wet van de overwinnaar. Hoe zoudt ge zelf zijn?

Aan onze grenzen staan de Fransen te trappelen om Belgie binnen te vliegen. Zogezegd om de Duitsers voor te zijn. Zij waren al op weg, de Fransen, met drapeaus en trompetten, toen wij ze hebben tegengehouden.

'O, pardon,' zeiden de Fransen. 'Excuseert, wij waren van mening dat uwe Koning Leopold ons geroepen had. Pardon.'

Ongegeneerd volkje. Maar wat wij er van gezien hebben, van de Fransen, heeft diepe indruk gemaakt. Zij hebben in plaats van de gamellen van vroeger nu allemaal een marmite bij zich. En hun tenten kunnen ze gebruiken als regenjassen.

Onze regering wil in het geval dat de Duitsers toch zouden komen, heel het land, iedereen inbegrepen evacueren. Waar naartoe? Daarover moet de regering nog discuteren.

Theo van Paemel, politieman in burger die elk jaar met Papa naar de IJzerbedevaart gaat, zat breeduit in de voorkamer.

'De Nowe de Waelhens hebben een lange arm,' zei hij. 'En daarbij, Staf, 't is de moment niet. Gezien de algemene toestand zoudt gij u beter wat koest houden, kameraad.'

'Ja maar, het onrecht...' zei Papa.

'Dat arrangeert zijn eigen,' zei Van Paemel. 'Ik ga mij persoonlijk bezig houden met dat Franskiljons apenjong van een Thiery. Van als dat hij weer opduikt, heeft hij het aan zijn vodden. Maar gij, Staf, gij moet op uw eigen passen. Want ge hebt een dossier op onze bureau, een vuist dik.'

'Waarover?' riep Mama.

'Constance, zijt ge vergeten dat ge Duitsers in huis gehaald hebt als ge die drukmachines gekocht hebt in Leipzig? D'r zijn er die zeggen dat ge die machines cadeau gehad hebt van Goebbels om er nazi-propaganda mee te drukken. Wij hebben ook een brief gekregen waarin staat dat ge een portret van Hitler op uw schouw had staan. Of was het een beeldje?'

'Een pop,' zei Louis. 'Een popje van een Hitlerjongen.'

'De mensen zien daar geen verschil in, ventje. Nee, Staf, ge staat op de lijst, als gevaarlijk voor de veiligheid van de staat.'

'Eh wel, merci,' bracht Papa uit.

'En moest ge tegen de lamp lopen, Staf, dan kunnen wij als burgerpolitie, niet veel voor u doen. Ge valt onder de militaire jurisdictie, omdat we in tijden van oorlog zijn.'

'Maar d'r is toch geen oorlog in Belgie!'

'Tijden van oorlog, dat begint als 't leger gemobiliseerd is. De wet van 1899.'

'Eh wel, merci.'

'Een andere brief die binnengekomen is, spreekt van een plakkaat dat achter op uw auto geplakt zat. Een plakkaat van rex. En vergeet ook niet, dat uwe dkw een Duitse auto is. Zulke details spelen allemaal mee.'

'Iedereen is tegen mij,' zei Papa en schonk Theo van Paemel nog een jenever in, zijn vijfde.

==

De Duitsers hebben de oorlog verloren. Zeven destroyers gezonken bij Narvik, een derde van heel de Duitse vloot. Dat kunnen ze niet meer inhalen.

Eerste minister Pierlot biedt het ontslag aan van zijn regering. Om een kwestie van het budget. Maar onze Koning accepteert dat niet. 'Hoe haalt ge 't in uw hoofd, Pierlot! 't Is echt de moment niet.'

In Finland liggen de gewonde soldaten urenlang te gillen op de bevroren meren. Elanden en wolven sluipen dichterbij. In Polen worden collegejongens van Louis' leeftijd onthoofd omdat ze een vlag met een hakenkruis hebben gescheurd.

In de lichtstad Parijs lopen de slechte vrouwen met rode zaklampen door de verduisterde straten.

==

De straten van Walle raakten bevolkt door vreemdelingen in uiterst trage auto's waarop kisten en matrassen gebonden waren, waaruit koffers, fietsen, kinderen puilden. Onder hen, maar in een Chevrolet die in niets verraadde dat zij hun hebben en houden meesleepten, bevonden zich Mama's vrome zuster, Tante Berenice, en haar man, Nonkel Firmin Debeljanov die uit Bulgarije afkomstig is, een streek waar mensen zeer oud worden door yoghurt te eten en de Orthodoxe godsdienst te belijden. Zij kwamen in de Oudenaardse Steenweg voorrijden. De twee zusters snikten. Nonkel Firmin knikte nors. Toen Louis zijn hand uitstak keek hij de andere kant op.

Tante Berenice had een breder, boerser gezicht dan Mama. Ook droeg zij geen spoor van schmink, want haar man was uiterst jaloers sinds hij zich op vijftienjarige leeftijd bekeerd had tot het Adventisme. Tante Berenice lachte vaak, met papierwitte, vierkante tanden. Haar man was somber. Als hij eens, tegen zijn zin, moest lachen weerklonk een onduidelijk gemekker. Hij praatte niet veel, onder andere omdat, naast een aantal andere organen, zijn stembanden waren beschadigd toen een operatie aan zijn amandelen bijna fataal was afgelopen. Hij werd wakker in de nacht voordat hij uit het ziekenhuis ontslagen zou worden. Naast zijn bed stond een geemailleerd spuwbakje. Daar had die avond een jong kalf van een infirmiere Eau de Javel in gegoten en laten staan. Nonkel Firmin, half wakker en dood van de dorst had het metalen bakje - dat in zijn slaapdronken brein leek op het eetbakje van zijn kinderjaren in een Bulgaarse loofhut - leeggedronken. Het bleekwater had alles van binnen in hem verschroeid.

Zij bleven een paar dagen, sliepen op een matras in de voorkamer. Zij waren gehaast om Frankrijk te bereiken voor de grens gesloten werd, maar Mama drong aan dat haar zuster zou blijven en Tante Berenice had medelijden met haar en bleef.

'Waarom willen zij zo nodig weg uit Belgie?' vroeg Louis.

'Omdat uw Nonkel Firmin een jood is,' zei Papa. 'Joden vluchten altijd met hun geld. Of liever: met ons geld.'

Nonkel Firmin was de eerste jood die Louis met eigen ogen zag. In Bastegem had Raf eens een donkerhuidig, gemelijk type aangewezen die bij een bestelwagen vol tapijten stond. 'Kijk, een jood!' Maar Louis had het niet helemaal geloofd. Nonkel Firmin, met zijn geluifelde ogen, zijn inderdaad kromme neus, zijn volle, natte lippen was aanzienlijk meer een jood. Omdat die jood tijdens het avondeten weerloos apart nukkig naast de kachel zat, zei Louis: 'Nonkel, uw volk wordt vervolgd, dat is niet rechtvaardig.'

De jood snerpte. Een scherpe uithaal die eindigde als het geluid van het steentje in het krijt tegen het schoolbord. Zei toen schor: 'Mijn volk, mijn volk! Wat Hitler met de joden uithaalt, moet hij zelf weten!'

'Firmin heeft een Belgisch paspoort,' zei Tante Berenice.

'Waarom loopt hij dan weg?' vroeg Mama.

'Omdat de Belgen precies zulke bekrompen geesten zijn als de Duitsers, Constance,' zei de schorre al-dan-niet-jood. 'En daarom is het verstandiger voor mensen van mijn soort ook al zijn zij niet joods, om zich zo ver mogelijk van hen te verwijderen in tijden van nood.'

'Gij zijt welbedankt, Firmin,' zei Mama en later bij Papa in de keuken, terwijl Louis op de gang muisstil in Tante Berenice's handtas snuffelde: 'Ik weet niet wat ik over die Firmin moet denken. Want hij is toch besneden.'

'Hoe weet gij dat?' vroeg Papa meteen.

'Berenice heeft het mij verteld.'

'Spreekt gij samen over zulke dingen? 't Is proper. In mijn eigen huis!'

Louis vond niets opwindends in de tas, stal twintig frank, liep op de toppen van zijn tenen naar de voordeur, sloeg haar buitensporig hard dicht, sleepte met zijn voeten door de gang, zingend van a long way to Tipperary. Toen hij de keuken binnenviel praatten zijn ouders over een massale aankoop van koffie, suiker en kolen.

==

'Wat zouden de Duitsers in Godsnaam bij ons willen komen zoeken?'

'Basissen voor onderzeeers. Vliegvelden aanleggen. Om naar Engeland te gaan.'

'De Donau blijft bevroren.'

'Frankrijk moet zijn hart beschermen en dat hart ligt tussen Parijs en Brussel. Daarom gaat Frankrijk vandaag of morgen bij ons binnenstormen met tanks en spahi's en vuile boekjes.'

'Niet zolang wij neutraal zijn.'

'Onze prinses Marie-Jose heeft een kindje gekregen in 't Koninklijk Paleis van Napels. 31 kanonschoten, Constance. En Prins Umberto, de leegganger, is te laat uit Rome aangekomen. 't Lag al in zijn wieg. Een meisje. Zij heeft er al twee. Maria-Pia van vijf jaar die al sjaaltjes breit voor de soldaten van Mussolini, en de kleine hertog van Napels die die zachte ogen heeft van zijn grootvader, onze Koning Albert.'

==

Voor het eten zaten Tante Berenice en Nonkel Firmin wel een minuut voorovergebogen met dichte ogen. Zij dachten dan aan de vele verhongerende kinderen in landen aan de Evenaar, verklaarde Tante Berenice, dan pas besefte je hoe dankbaar je moest zijn dat God je uitverkoren had.

Door vroomheid hadden zij elkaar gevonden, dit paar. In die tijd ging Tante Berenice om met Hespe Renard, een gezette onderwijzer die met haar de zot hield, want hij kwam elke keer schromelijk te laat op afspraken, of kwam helemaal niet. Na een van dergelijke afspraken was zij wanhopig en dwaalde doelloos alleen in de wereldstad Gent, toen zij binnen in zichzelf een stem hoorde, met moeite verstaanbaar, alsof zij uit een weelderige witte baard golfde. 'Ga naar de overkant van deze straat en neem de tweede straat links.' Zij was evenwel zodanig in de war vanwege de niet verschenen Hespe (zo geheten omdat hij vaak in cafes verklaarde dat het mooiste van een vrouw haar hespen, hammen in het schoon-Vlaams, waren) dat zij de tweede straat rechts insloeg. Daar vond zij een krakkemikkige gevel waarin een open deur die een roze gloed vrijliet, als een verhevigd olielicht bij het altaar. Onbevreesd stapte zij naar binnen en bevond zich toen in een kaal zaaltje, waar vier oude vrouwen, een postbode en een arbeider die een dichtgeslagen blauw oog had en overeind gehouden werd door zijn dochtertje van elf, luisterden naar een prediker met een stem als een scheermes. Deze prediker, Firmin Debeljanov, verwoestte Tante Berenice met joods-Bulgaarse blikken terwijl hij het gebruik van alcohol en tabak veroordeelde, terwijl hij de komst van God, de Advent, aankondigde, terwijl hij uitlegde dat deze komst al eens verkeerdelijk door de Stichter van zijn Kerk was voorspeld voor het jaar 1843, terwijl hij de definitieve komst situeerde rond 1982.

Kort daarop trouwden zij en verkocht Tante Berenice encyclopedieen, atlassen en godsdienstige naslagwerken bij de notabelen van West- en Oostvlaamse dorpen, terwijl Nonkel Firmin in de auto wachtte en bad. Nonkel Firmin vond de Belgen een grof en vuil volk en weigerde uit een glas te drinken, van een bord te eten of bestek te gebruiken dat niet onder zijn ogen door zijn echtgenote gewassen was.

Op een zaterdag bracht Papa varkenskoteletten mee. 'Alleen maar om zijn bakkes te zien.' Mama bakte ze. Toen de geur Nonkel Firmin in de voorkamer bereikte waar hij Is er een Leven na de Dood? las, rees hij uit zijn stoel, kwam in de keuken, wierp een ontzette blik in de pan en rende de straat op, Bulgaarse vervloekingen schreeuwend.

'Ziet ge dat het een jood is,' kraaide Papa. 'Hij heeft direct gereageerd op een onrein dier!'

Peter knaagde aan een kotelet en zei: 'Als het een christen is heeft hij in ieder geval joodse gewoonten.'

'En dat geblokt figuur,' zei Papa. 'Joden worden allemaal dik rond hun dertigste. Omdat zij aan geen sport doen. Wie heeft er ooit gehoord van een joodse sportmens?'

'Hij weegt niet veel meer dan gij, Staf.'

'Maar hij heeft toch een heel ander model, vader. Dat gij dat niet ziet!'

'Berenice is dezelfde niet meer,' zei Mama. 'Ik heb geen zuster meer.'

==

Onze Koning Leopold bijvoorbeeld, dat is een sportmens. Slank, hoewel hij, door zijn voorvaderen, kloek is van gebeente. Alhoewel meneer Tierenteyn hem een keer een hand gegeven heeft en verschoot van de slapte ervan.

Het is ook een dromer, onze Koning. Hij droomt voornamelijk over vroeger, over de geschiedenis van zijn familie. Voor een Koning is dat aangeraden, want dan kunt ge de lessen van de geschiedenis toepassen op de dag van vandaag. Alhoewel de wereld altijd verandert, ge kunt er geen lijn op trekken. Maar als hij niet droomt legt hij toch zijn oor te luisteren, Zijne Majesteit. Maar ja, wat krijgt ge dan? Voornamelijk de socialisten Spaak en De Man die hem in zijn oor blazen dat we ons buiten de miserie van de ons omringende landen moeten houden, dat we exclusief integraal Belgisch onze eigen boontjes moeten doppen. De communisten en de Walekoppen zijn daar natuurlijk tegen. Als het aan hen lag zouden wij direct onze zogezegde Geallieerden te logeren moeten vragen. Nee, onze Koning vraagt altijd zijn eigen af: 'Wat is mijn plicht? Wat zou in deze omstandigheden mijn ridderlijke Papa beslist hebben?' En graaf Capelle, zijn secretaris, zegt dan: 'Eerst en vooral de dynastie bewaren Sire.'

Wat kan hij anders zeggen? Alhoewel.

Louis zat met Tetje en Bekka in de bioscoop waar de voorfilm pas begonnen was, met Double Patte en Patachon (de kleine dikke heette Harold Madsen en de lange magere Carl Schenstrom) en de twee komieken discussieerden met spastische bewegingen in een onoverzichtelijk korenveld hoe en waar en wanneer zij de grootst mogelijke schade zouden kunnen aanrichten aan iemand die hen beledigd had, toen een dronken jonge soldaat vlak voor het filmdoek kwam dansen en trappelen. Zwaaiend met zijn bierflesje schreeuwde hij met een geweldige, gebarsten stem: 'Boerenschijters, als gij denkt dat ik in mijn kloten ga laten schieten voor een frank per dag, voor de prijs van een pintje!' Onder het gejuich van de zaal werd hij met een paar schoppen in zijn kont weggejaagd door Tarara, de portier.

Louis zag hoe Bekka lijkwit was, op haar duim knabbelde, over haar ogen wreef.

'Zijt ge ziek?' vroeg hij. Zij knikte.

'Zij peinst dat het elk moment oorlog kan worden,' zei Tetje, zeer bezorgd voor zijn doen.

's Anderendaags, bij dageraad kwamen, zonder enig lawaai tenzij het geruis van engelenvleugels, tien verraderlijke, door niet een lid van onze Generale Staf voorziene, zweefvliegtuigen met tachtig Duitse parachutisten over het Fort Greben-Smael gegleden. Het fort werd ingenomen. Majoor Nowe de Waelhens verloor zijn rechterbeen, menig soldaat het leven, in de plotse rook, de knallen, de donder, de vlammen.

Het was zover, eindelijk. 'Eindelijk,' fluisterde Louis voor de spiegel in zijn slaapkamer.

==

De eerste dag al, toen de tanks van Guderian binnenrolden, toen de Belgische luchtmacht in luttele uren van 171 vliegtuigen tot 91 werd herleid, toen Louis bij de radio zat, overweldigd door een onzinnige, popelende, juichende koude, die eerste dag al sprongen de Fransen (die daarop gewacht hadden sinds de tijd van Napoleon) ons land binnen.

In de streek van Walle hielden zij zich op, niet zo happig om naar het bolwerk te stormen dat zij aan de rivier de Dijle bij Leuven moesten vormen, terwijl de Belgen ondertussen de Hunnen moesten blijven weren met hun slordig geoliede geweren.

De Fransen, met hun helmen schots en scheef, stinkend naar knoflook en Pernod, vergrepen zich aan Vlaamse weduwen en wezen, drongen zonder aan te kloppen onze huizen binnen, eisten drank en vrouwen, ja, precies zoals in de middeleeuwen. General de Fornel de la Lourencie bemerkte dat onze verwilderde reservisten in hun halfburgerlijke half soldateske kleren zich tussen de vluchtelingen mengden en beval dat die weglopers opnieuw in compagnies zouden ondergebracht worden. Manu militari! Onder Frans commandement!

Zeg, alstublieft. Wie peinst hij dat hij is, waar dat hij is!

==

'Staf, ik spreek mijn mond voorbij en moesten mijn chefs dit weten, ik vlieg met mijn klikken en klakken in den bak, maar ge hebt geen minuut te verliezen,' zei Theo van Paemel, jeneverglaasje in de hand. 'Ge moet direct de stad uit, Staf!'

'Serieus? Maar ik heb geen auto. Thiery is er mee weg!'

''t Is gelijk. Maak dat ge wegkomt. Of wij zijn verplicht u te komen halen. Want die nieuwe dienst, de Staatsveiligheid, draait zot. Gisteren hebben zij een boer aangehouden omdat hij papieren verbrandde op zijn akker, hij ligt zonder een tand in zijn mond in zijn cel. Een jonge student ook, die een bril aan 't tekenen was op een affiche van Bebe-Cadum.'

'Een bril?'

'Zij denken dat het geheime tekens zijn, voor de parachutisten of voor spionnen van de vijfde kolonne. Als wij u niet aanhouden, kan het gebeuren dat het volkje uit de Toontjesstraat u komt lastigvallen. Zij hebben gisteren een pastoor zijn soutane uitgetrokken om te zien of dat hij er geen Duits uniform onder droeg.

Gij staat op de lijst, Staf. Lijk al diegenen die ingetekend hebben op de vierdelige Geschiedenis van Vlaanderen.'

'Maar waar moet hij naartoe?' gilde Mama.

'Naar Frankrijk, als het nog kan.'

'In de muil van de leeuw,' zei Papa geschrokken.

'In de bek van de haan,' zei Louis. 'De Fransman is een haan. De leeuw, dat is voor Vlaanderen en Engeland.'

Papa keek verwilderd naar zijn pedant kind. Door het raam waren negers in lompen van uniformen te zien die met hun geweren opgericht als lansen de Lambeth-Walk dansten. Tommy's, met die potsierlijke schijven van helmen op, deden het hun voor. Andere Afrikaanse tirailleurs verschansten zich achter kratten Roman-Pils tegen de naderende gemotoriseerde Duitse divisies.

==

'Louis, mijn zoon ik moet weg.

Constance, mijn vrouw, misschien gaan wij ons nooit meer weerzien. Maar ik denk van wel.'

Mama aaide Papa's natte wang. Papa droeg een groene regenjas met epauletten, zoals Gary Cooper als oorlogsreporter in een Oosters land.

'Had ik mijn auto nog, ik nam u mee, Louis, maar Thiery...'

Louis onderbrak hem. 'Wie moet er anders voor Mama zorgen?'

'Ge hebt gelijk. Gij zijt braaf.' Papa deed een paar stappen in de richting van de glinsterende rode brandweerwagen die door Tetjes vader was geleend, gekocht of gestolen. Tetjes vader had gezegd: 'Mijnheer Seynaeve, a la guerre comme a la guerre. Breek er uw hoofd niet over. De pompiers hebben toch auto's te veel. En hij is boordevol getankt.'

Bekka omhelsde haar vader, die toen snikkend achter het stuur klom.

Papa zei: 'Ik ga niet gaarne, Constance, ge weet het, maar Koningin Wilhelmina van Holland is ook vertrokken.' Toen Papa naast Tetjes vader ging zitten, weerloos, ongemakkelijk glimlachend en wuivend, zag Louis dat tegen de voorruit van de auto, binnen handbereik van zijn vluchtende vader, een dubbel pak Cote d'Or melkchocolade en een grote doos Lutti-toffees lagen.

Iedereen wuifde. De brandweerwagen startte moeilijk, wat de buren aan het lachen bracht.

'Hij is het niet gewend,' zei Bekka dof en staarde onafgebroken naar haar gedrongen zigeuner van een vader achter het stuur.

'Het is te hopen dat die twee een beetje overeenkomen op hun voyage,' zei de vrouw van de bakkerij. Toen het rode gevaarte toeterend verdween, nam Louis zijn moeder bij haar arm.

'Kom!' zei hij als een man.

==

De Duitsers gooien poppen uit, verkleed als soldaten. Dit verlamt voor uren de heroische weerstand van onze troepen. Moeten onze troepen zich terugtrekken tot aan de IJzer, zoals in Veertien-Achttien? Zij willen wel, maar waar zijn de legerkaarten?

Alle Duitse soldaten hebben leren zwemmen. Als waterratjes zwemmen zij, met rugzak en mitrailleurs poederdroog, over onze kanalen en rivieren.

De Belgen moeten terugtrekken. Neemt dan tenminste uw munitie mee! Maar hoe, Marilou? Er zijn geen vrachtwagens! Schiet dan alles af, naar de mussen! De lentelucht, zwart van de rook.

Wat bij de ministeries werkt, bij de administratie, dat heeft auto's boordevol koffers en kinderen. Maar onze wegen, perfect gekasseid, perfect voor kermiskoersen, zijn niet bestand tegen zo veel verkeer. De bereden artillerie, de transportcolonnes, de manschappen per fiets wringen zich tussen de vluchtelingen. De motoren dampen, oververhit van het te trage rijden, de chauffeurs vallen in slaap, de paarden briesen. Iedereen denkt dat niemand anders in het holst van de nacht zal rijden. In het donker schiet men op alles wat beweegt. Wie langs de weg zit te kakken, sterft.

Bruggen storten in door overbelasting, Commandant Serthuysen de Branchard zit gekneld tussen ijzeren balken en blaast zijn laatste tabaksadem uit, pijp in de mond en de broek vol stront.

Over de Dender. Over de Meulebeek. Over de Maalbosbeek. Achteruit!

Door de lege dorpen slenteren de kinderen, kruipen in de achtergelaten auto's die nog lekken van het bloed.

In Bastegem, waar Meerke, Tante Violet en Nonkel Omer in de koele kelder zitten, verdedigt ons leger zich geducht. Jammer dat de soldaten niet in de kazematten kunnen schuilen die daarvoor zijn gebouwd, want de sleutels zijn nergens te vinden. Ons leger staat voor de betonnen muren, achter prikkeldraad. Onze kanonnen zijn perfect, maar als je er veel mee schiet raken zij nogal gauw verstopt.

Met de Maginot-linie ongeschonden, rukken de Duitsers op, dwars door Belgie, recht naar de munitie van ons leger die in Vlaanderen opgestapeld ligt, beschermd door Ardeense Jagers die, als vrouwen verkleed, op de eerste verdieping van de dorpshuizen wachten met de mitrailleur op de vensterbank.

Door de landelijke straten kletteren Arabische paarden met gammele karren waarin Players-rokende Tommy's op elkaars schoot zitten.

De vijand nadert op rubberboten in het maanlicht en bezet een kerkhof. Nadert ons geliefde Walle.

Maar de Leie, 'Jordane van mijn hert', weerstaat. Zij staat laag, de Leie, overwoekerd door planken en planten.

Onze troepen krijgen moeilijk verbinding met elkaar, wie had er nu kunnen voorzien dat er zo veel telefoondraad nodig was?

De koeriers met de reddende tactische plannen zijn jongens uit Limburg die geen West-Vlaams verstaan, die hun weg verliezen, die in de velden dwalen, kauwend op salami.

==

Louis mag niet op straat maar glipt toch weg. Langs de kant van Harelbeke, waar onsterfelijke muziek in het baardig hoofd van Peter Benoit is geboren, hangen waarnemingsballons en wiegen op de muziek van het orgel der vuurmonden.

Louis hurkt, steekt een wijsvinger uit en roept: 'Bhamm!' Een ballon spat open en stort verzengend neer over kermende Duitsers.

Walle wordt open stad verklaard. Dat komen politieagenten in elke wijk vertellen. Houdt u koest, mensen! Maar onze infanterie, opgehitst door de infame radio, wil doorvechten. Wat nu? De mensen van Walle kunnen niet vluchten, want de Franse grens is afgegrendeld door humeurige Franse douaniers die om documenten vragen, ooit in vreemde steden door spoken afgestempeld. De inwoners van Walle jouwen de Belgische, volksvreemde officieren uit. 'Crapuul! Als ge wilt sterven, doe dat dan ergens anders! Honderden zware Duitse batterijen staan op ons gericht, op ons Belfort, op onze cafes, op onze huizen!'

De inwoners van Walle weigeren uit hun huizen te komen, willen niet dat hun bruggen de lucht ingaan. Vrouwen lopen rond met witte manshemden aan een bezemsteel.

De officieren staan met hun mond vol gouden tanden. Que faire, Robert? Want stel u voor, Kolonel, dat de Duitsers, laf en geniepig als ze zijn, zich tussen de samengetroepte mensen van bij ons zouden wurmen, dan kunnen wij daar toch niet op vuren! Voor ge 't weet treft ge een ondernemer uit Walle met zes kinderen, en schoolvriend van Paul-Henri Spaak. Mais non, Gaston!

In het lage, groene koren ontbrandt het vuur van mitrailleurs. Het zijn Belgische repetitiegeweren, ge hoort het, tien schoten per minuut. (Die van de Duitsers: 540 schoten per minuut.) Dan in het huis, in de gangen, in de kelders, dwars door alle muren, gedonder en geknetter, scherven en ontploffingen. 'Louis, blijf hier, Louis, laat me niet alleen,' roept Mama. Maar hij klautert de trap op en vindt de straat in de zon en in brand. Hij leunt tegen de gevel van de Bossuyts. Een vliegtuig duikt regelrecht naar hem. Louis richt zijn hoofd op om beter te kunnen zien, iets wat je nooit van z'n leven mag doen, want de schutter daarboven ziet namelijk een bleke vlek en richt daar zijn boordkanon op. Deze schutter doet het, Louis vraagt er om, smeekt er om. De ruit van de Bossuyts spat uiteen, de baksteen van de gevel verbrijzelt vlak naast Louis zijn op het allerlaatst gebogen hoofd. Het vliegtuig zwiept weer naar boven. Een siddering van almachtig springlevend leven schiet door Louis' lijf. Verbijsterd raapt hij verwrongen, warme scherfjes shrapnel op. Met een gekarteld randje geeft hij zichzelf een besliste, woeste pijn en triomf aanrichtende jaap in de wang. Hij rent zijn huis in en gilt, klettert de trap af naar de kelder waar zijn moeder haar vingers met de rozenkrans ertussen van haar gezicht weghaalt. Zij kijkt. Zij krijst. Zij neemt Louis in haar armen, stoot hem af, onderzoekt de bloedende scheur. 'Het is niks, niksmendalle, stoute jongen,' zegt zij beverig. 'Het gaat rap genezen. Was het af met koud water. Nu meteen.'

'Ik durf niet naar boven,' zegt hij. En weer drukt zij hem tegen haar lauwte aan en dan likt zij zijn wang met lange halen, slikt het bloed in. Tranen springen in haar ogen, plots parelend als bij een kleintje.

==

De Duitsers komen. De burgers van Walle worden verplicht voor hen uit te lopen met dekens in hun wijdgespreide armen. Maar onze infanterie geeft niet op. Waarom niet? Om die hazen van Engelsen toe te laten naar hun Churchill van mijn kloten terug te keren over het Kanaal. De Engelsen beweren dat het maar voor heel even is dat zij wegrennen als dieven in de nacht, dat kersverse Canadese troepen hen zo meteen zullen komen aflossen. Maak dat uw Mother wijs, Tommy!

Strooibiljetten sneeuwen over Walle, Franse en Engelse teksten die vertellen dat we ons beter kunnen overgeven, dat de toestand voor ons hopeloos is, dat onze leiders per vliegtuig gevlucht zijn.

Is onze Koning dan gevlucht? Maar nee, Rene, dat is een mens op zijn plaats en zijn plaats is bij ons. Zijn proclamatie luidt 'Officieren, soldaten, wat er ook moge gebeuren, mijn lot zal het uwe zijn. Onze zaak is rechtvaardig en rein.' Onze Koning heeft zelfs een briefje meegegeven voor zijn koninklijke collega, George van Engeland. 'Beste George, gij weet al zo goed als ik dat een Koning niet mag weglopen van zijn volk, lijk sommigen van wie ik de naam niet zal noemen maar die mijn ministers waren.'

Churchill die gewacht heeft tot al zijn tommies ongedeerd ingescheept zijn onder de vlammen van tienduizenden brandbommen, verklaart plechtig: 'Bon, all right, oke, zegt aan de Belgen dat wij goed thuisgekomen zijn en dat zij nu de vuiligheid achter ons mogen opkuisen.'

Koning George stuurt een antwoord. 'Dear Leopold, doe niet kinderachtig, kom naar Londen, ge gaat hier goed verzorgd worden.'

'No, sir,' zegt onze Sire.

==

Holland geeft zijn eigen over!

De postcheck werkt niet meer!

Er is geen meel meer voor 't brood. De smeerlappen doen er aardappelmeel in!

In de stilstaande ambulancetrein op een zijspoor van het station van Walle brullen honderden gekwetsten. Een piepjong studentje in de medicijnen rent trillend heen en weer, onder de kreten 'Water, water, moeder!' Elk ogenblik zal daar de cholera uitbreken.

Vier dagen lang doet Nonkel Florent gouden zaken met de verkoop van de autobanden die hij van de achtergelaten wagens haalt en dan geeft Belgie zich over. De eerste Duitsers worden in Walle gesignaleerd bij de Gentse Steenweg, op van die rare ongemakkelijke hoge Hollandse fietsen.

De meeste vaandels van onze regimenten worden verbrand. De overige worden verborgen in de Benediktijnerabdij van Sint Andries. De abt, Dom Neve de Mevergnies, neemt ze plechtig aan en geeft ze aan Dom de Meeus d'Argenteuil die er over zal waken als over relikwieen. Het vaandel van het Achttiende Genieregiment wordt aan stukken gesneden; de officieren dragen ze onder hun hemd, de ene de Leeuw, de anderen de zijde, het borduurwerk en de nestel.

Tetje, Bekka en Louis, die nu openlijk met elkaar mogen omgaan, nu hun vaders in onherbergzame Franse streken dolen, lopen langs de Sarma waar het volk van de Toontjesstraat juichend, haastig, voorovergebogen, radio's, bontjassen, jurken, broodsnijmachines wegsleept. Zij staan op het punt om gedrieen door de kapotte etalageruiten te klimmen, wanneer een zwerm vervaarlijk gehelmde Duitsers in groene vliegeniersjassen iedereen wegjaagt en de oorlog voorbij is.

==

Mama ruimde de tafel niet meer op, sloeg de dekens niet meer over de bedden, liet de bloemkool aanbranden.

'Zal ik de bedden maken, Mama?'

'Hoeveel keer moet ik het u nog zeggen? Laat me gerust.'

Door de straten van Walle, langs de schichtige blikken van het volk dat de gebouwen aan het herstellen was trok het Duitse leger naar Engeland. De getaande vrolijke jonge soldaten stapten in exacte rijen met gelijk afgemeten pas en armgezwaai en zongen tweestemmig van Erika, geen meisje maar een bloem. In de tanktorens zaten ridders met zwart geoliede jekkers, op hun baret glinsterde een doodshoofd.

Gehelmde motorrijders met zonnebrillen op, droegen metalen platen op hun borst.

'Tegen dat volk is niets bestand,' zei Nonkel Robert. 'Omdat ze het heilig vuur hebben. Wij hebben dat niet. Nooit gehad. Neem eens de radio. Wij zeggen: ''Dames en heren, nu volgt het nieuws!" Zij zeggen: ''Het opperbevel van de weermacht..." Weermacht, het woord zegt het al, uw eigen verweren uit alle macht.'

'Gaan wij nu allemaal Duits moeten leren?' vroeg BoMama. 'Daar ben ik te oud voor. En mijn mond staat meer naar Frans.'

'Schweine-poepe-fleisch,' zei Louis. 'Dat is hesp.'

''t Zijn vooral de naamvallen die moeilijk zijn,' zei Tante Helene.

'Wij gaan ons moeten schikken,' zei BoMama.

'Wij hebben ons altijd moeten schikken. Wij hebben niets anders gedaan in onze vaderlandse geschiedenis!'

'Ja, maar voor het eerst zijn we onder Germanen. Van dezelfde stam, onder elkaar.'

'Wij zijn daar vet mee. Als ik iemand bezig hoor over ''onder elkaar", dan weet ik hoe laat het is.'

'Hitler doet toch zijn best om de Vlaamse krijgsgevangenen eerder naar huis te sturen dan de Waalse. Hij ziet dus klaar in onze Vlaamse toestand, hij is op de hoogte dat we eeuwenlang uitgezogen geweest zijn.'

'Hitler is met Goring in Ardooie geweest, in Langemark, in Ieper waar er nog een boerderijtje staat waar hij als soldaat gelegerd heeft in Veertien-Achttien en hij zei tegen de boerin die hem nog gekend heeft van in de tijd. ''En, Madame waar kan ik U plezier mee doen?"

''Ach, meneer Hitler, mijn neef zit gevangen bij u en wij hebben hem zo wreed nodig voor den oogst. Zoudt U geen goed woordje voor hem kunnen doen?" "Maar Madame toch," heeft hij gezegd, ''als 't maar dat is!" En in 't Duits begon hij direct orders te geven en 't was geregeld. Dat is toch een "Heil Hitler" waard.'

==

Mama had - uitgerekend vandaag - migraine en hoezeer Louis ook aandrong, zij weigerde met hem mee te gaan, die eerste gruwelijke dag van het College.

Hij was in de loop van de week al ettelijke keren naar de gebouwen met de torens gaan kijken, eigendom van de bisschop van Brugge. Koning Leopold de Eerste, had Peter verteld, had er de eerste prijsuitreiking bijgewoond en het College had staatsmannen, wetenschappers, dichters, grote nijveraars voortgebracht. 'Dus Louis, denkt aan onze naam.'

Hij liep tussen tientallen jongens die, zoals hij, een boekentas droegen, en, niet zoals hij, onbeschaamd rakelings langs de priesters holden. In de grote gang die naar zijn klas leidde en die lichter, breder, smeriger was dan de gangen van het Gesticht (zodat men je beter in de gaten kon houden) wachtte een rijzige, kale priester hem op. Zijn vochtige donkere ogen achter een bril met uitzonderlijk dik montuur, zagen dat Louis wilde vluchten, langs de Leie wou rennen, en, op zijn leeftijd, terug naar zijn Mama wou. Ze lazen ook de zonde in Louis.

'Kom maar eens mee.' Louis liep naast de goedgesneden, elegante, onberispelijk gestreken toog. 'Een kleinkind van mijn vriend Seynaeve heeft meer plichten dan een andere leerling. Ja?'

'Ja, Eerwaarde.'

'Ik zal u niet wetens en willens achteruitsteken maar ook niet voortrekken. Ja?'

De priester bleef staan voor een immens kruisbeeld. Hij keurde Louis met gitzwarte, door de glazen gezwollen pupillen.

'Hij heet De Launay,' vertelde Louis bij valavond aan BoMama nadat hij huppelend en zingend binnengekomen was, want die eerste dag was wondergoed verlopen, hij was opgenomen in de kwebbelende troep leerlingen op de speelplaats als een van hen, niemand had opgemerkt dat hij uit een achterlijk nonneninternaat kwam.

'De Launay, De Launay, dat zegt mij iets. Hij moet van de Brugse tak zijn, ik zal eens bij Tante Margo informeren.'

'Maar wij noemen hem: de Kei.' (Wij!)

Zij hoorde zijn Latijnse verbuigingen aan. Daarna at hij drie grote hompen zeerog in gelei. Toen hij naar huis liep trachtten brandweerlieden bij de Leie met stokken en haken een bultige zak aan de kant te krijgen. Het was een dode soldaat met een romige bol vol rode gaten als gezicht. De opgeblazen handen zonder vingers peddelden. Rond zijn uitzinnig gezwollen buik was een touw gewikkeld. Volgens een postbode (die zijn avondronde aan het vergeten was) betrof het hier een deserteur die zo bang was geweest en voor de Duitsers en voor zijn Belgische oversten dat hij zelfmoord had gepleegd. 'Want kijk naar dat koord! Hij heeft dat koord eerst rond zijn eigen gewikkeld met een stuk beton eraan, en dan zijn twee polsen vastgebonden omdat hij benauwd was dat het koord los zou scheuren van die beton en dat hij dan toch zou beginnen zwemmen voor zijn leven en dat wilde hij zijn eigen beletten. Ge moet zot zijn van benauwdheid om zoiets te doen. Maar als ge 't doet kunt ge 't beter volgens een methode doen.'

==

Toen, na drie weken, kwam een vreemde het huis binnen met een sleutel. Mama stond onwennig in de gang waar het peertje doorgebrand was, omhelsde hem en trok hem binnen en in de keuken werd een vermagerde, verjongde, dieprood verbrande Papa zichtbaar, die meloenen en parfum bij zich had. Hij schudde Louis' hand, liet niet los.

Omdat hij dacht dat deze door het noodlot van de oorlog zo lang gescheiden getrouwde mensen hun terugzien alleen wilden beleven, liep Louis naar de straat waar Tetjes vader, Papa's trouwe metgezel, tegen een citroengele strandwagen geleund stond en huilde. Bekka klemde haar armen om zijn middel en riep: 'Paatje, Paatje toch!' boven het gemurmel van de buren.

Louis kroop in de strandwagen, hij had op de pedalen willen trappen, een blokje om rijden, maar vader en dochter Cosijns bleven ertegen aangekleefd, hun blijdschap leek op gejammer. (Zoals 'Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld' ook treurig was, onvolkomen. Iets is nooit vervuld, maak dat anderen wijs, Zuster Adam.)

==

'Wat wij tegengekomen hebben, dat is niet te beschrijven, in geen vijfentwintig jaar.

Dwars door de linies, op vijf centimeters van de tanks.

In kampen, met luizen en vlooien, en van het andere spreek ik niet.

In vuile Franse stront zeg ik, meer zeg ik niet.

De Fransen die met stenen naar ons smeten omdat wij gecapituleerd hadden. Die onze Koning uitmaakten voor rotte vis. Zij die zichzelf hebben overgegeven met een fles wijn aan de mond.

Zij wilden ons laten werken! Ik zei: ''Pardon, wij zijn geen werkvolk."

Dat wij hier levend in onze straat gearriveerd zijn, 't is een teken dat God bestaat.

Dat wij niet vermoord zijn, het is een mirakel.

Want de Belgische staat heeft zich niet gegeneerd. Samen met de Fransen. Niet de minste scrupules. Een nobele mens lijk Joris Van Severen in ketens geslagen en overgeleverd aan het Franse crapuul. Ge ziet, Louis, dat als het erop aankomt, ons Belgiekske Nikske zijn hand niet omdraait om ons, Vlamingen, uit te roeien.

Maar het bloed van Van Severen zal over hun hoofd komen!'

'Peinst er niet meer op, Staf,' zei Tante Helene. Mama bleef wat verward verbaasd naar de vreemde kijken die met zijn klacht de keuken vulde en toen, alsof hij iets vergeten had, zei: 'En hoe is het op school, zeg dat eens?'

'Goed, Papa.' (Als er de Kei niet zou zijn, die de zonde in de geheimste hoeken, in de wc, in de slaapkamer, achter een haag, op weg naar huis, kon zien.)

==

De rellende jongens die naar mekaar sloegen met hun boekentassen bij het schoolhek riepen hem, maar de Kei hield hem tegen. De zon weerkaatste op het gave oppervlak van zijn schedel. Hij hees zijn buikband hoger.

'Ga daar zitten,' zei de Kei in de krijtige zilte klaslucht.

'Nee, daar.' De Kei wees de bank van Maurice de Potter aan, hij wist dat Maurice Louis' boezemvriend was.

'Gij zult bemerkt hebben dat ik u af en toe tijdens de les of tijdens de speeltijd gadesla.'

'Ja, Eerwaarde.'

'Waarom denkt ge dat ik dat doe?'

Het antwoord lag zo voor de hand dat Louis aarzelde, maar dan toch maar zei: 'Omdat u aan mijn grootvader beloofd hebt dat...'

'Nee,' zei de Kei. Zijn wangen en kin waren glad als zijn schedel. Had hij geen baardgroei of schoor hij zich om het uur? Het gejoel bij het hek verstilde, een boot tufte op de Leie tussen de vele opgeblazen lijken die nog in het slijk aan beton vastgeklonken waren. De toog van de Kei, Mama zou de stof bij haar naam noemen, is te elegant voor een leraar, de boord ivoorwit zonder een barstje. Soms duwt hij tijdens een dictee zijn nagelriempjes terug met een zilveren instrumentje. Waarom spreekt hij niet verder?

'Wat ik zie, Louis, bevalt mij niet. O zeker, ge doet uw best en gij zijt begaafd genoeg, uw begaafdheid is het minste van onze problemen, nee, het is uw ziel die mij zorgen baart.' (Kijk naar uw eigen baardloze ziel!)

'Komt ge goed overeen met uw kameraden?'

'Nogal, Eerwaarde.'

'Met wie het best?'

'Met Maurice.'

'Dat dacht ik te merken. En wie komt er daarna?'

'Martelaere.'

'Niet eerder Simons?'

'Ook. Ja, misschien Simons eerst en dan Martelaere.'

'Ja, die indruk had ik ook. Het verwondert me niet. Gij zijt listig genoeg om u te verzekeren van de genegenheid van jongens die onschuldiger zijn dan gij. Jaja. Gij gaat het ver brengen. Bedankt, gij kunt gaan. O ja, nog een woordje. Ge weet dat ge binnenkort moet voorkomen voor het examen van het Fonds der Meestbegaafden. Ik zou mij toch maar goed voorbereiden. Als ik u was zou ik er niet te zeer op rekenen dat uw grootvader in de Commissie zit. Wat is er? Denk niet dat ik uw vijand ben, Louis. Vooral niet. Hoe zou ik dat kunnen zijn? Gelooft ge mij?'

'Natuurlijk, Eerwaarde.'

'Natuurlijk, zegt hij. Het is helemaal niet natuurlijk. Waarom zoudt ge mij geloven? Ik ben toch niet onfeilbaar zoals onze Heilige Vader.'

'Die is alleen maar onfeilbaar als hij vanaf zijn troon spreekt!' riep Louis. Waar wilde die priester naartoe, deze gladde variant van zeven gevaarlijke Zusters samen? Mij strikken, verwarren.

'Goed, Louis. Het Concilie van 1870. Uitstekend.'

'Paus Pius de Negende!'

'De nonnen van Haarbeke hebben u grondig onderricht gegeven, bravo! Interessant Concilie overigens. Onder ons gezegd en gezwegen, Paus Pius heeft het helemaal naar zijn hand gezet. Vijfhonderddrieendertig stemmen voor en twee tegen. Faut le faire. Natuurlijk kan men twijfelen, en in zekere kringen doet men dat dan ook, aan de toerekeningsvatbaarheid van onze Heilige Vader, vergeet niet Louis, dat hij toen over de tachtig was en nogal ondermijnd door zijn jeugdkwaaltje van vaag epileptische aard, maar toch, Louis, wat een onverzettelijkheid, wat een tactisch vermogen! Vindt ge niet?'

Hij draaide aan zijn te grote matgouden zegelring, het wapen van zijn familie, het kon muggen, leerlingen, soldaten treffen met een onzichtbare verzengende straal.

Een knecht in een loodgrijs schort duwde de deur open met zijn voet, twee emmers in de hand, en excuseerde zich.

'O nee, dat geeft niet, kom maar binnen Coorens, er is hier niets dat het licht niet mag zien, hoor! Nee, wij zijn klaar met onze discussie! Doe uw werk maar gerust verder. Wij zijn al weg.'

De Kei duwde Louis naar de deur en in de gang beende hij meteen weg, de onberekenbare man van wie de leraar wiskunde zei dat hij een groot geleerde was maar geen leraar.

==

Hij maakte zijn stug huiswerk van scheikunde, Papa deed de vaat met veel gerinkel toen Mama, die een paar uur eerder naar bed was gegaan, begon te zingen 'Der Wind hat mir ein Lied erzahlt'.

'Zij krijgt het weer,' zei Papa, plooide de vaatdoek netjes in vieren.

'Wat krijgt ze weer?'

'Wie zal het ooit weten? En het is niet eens volle maan.'

Louis vond zijn moeder, zittend op de rand van het bed in haar onderjurk, op haar knieen lag een stekelige, glinsterende bontjas.

Haar stem was onvaster en schriller dan die van Zarah Leander in 'La Habanera'.

'Zij kunnen u horen van op straat,' zei Louis.

'En dan? Wat is daar verkeerd aan?'

'Niets.' Hij zakte in een crapaud die als een staketsel in golven onderjurken, peignoirs, handdoeken stond, hij zette zijn voeten behoedzaam naast de zijden, satijnen, wollen frullen.

'Mijn huiswerk is gedaan,' loog hij.

'Het mijne ook,' proestte zij. De schaar in haar hand bewoog, ving licht op de punten. 'Wat doet hij?'

'Hij is aan het afwassen.'

Zij dacht erover na. Op haar schouders, in haar nek waren dieprode vlekken te zien alsof zij ze had aangestipt met verwaterde rode inkt.

Over het bed verspreid lagen plukjes zwart bont, uit de pels van een onbekend zwart beest gerukt. Mama knipte verder links en rechts in de mouwen van de bontjas.

'Waarom doet ge dat, Mama?'

'Ik ga maar content zijn als hij helemaal aan flarden is, dan gooi ik al die plukjes in een zak, ik ga ermee naar de St. Annabrug en dan beklim ik al de trappen van het Belfort en ik strooi ze naar beneden, dan hebben de Wallenaren voor het eerst in hun leven allemaal samen zwarte sneeuw gezien.'

Een laag klokkend geluid dat uitmondde in geproest.

'Het is paardenhaar,' zei Mama, 'van een veulentje dat waarschijnlijk beige was en dat ze dan zwart geverfd hebben.'

'Wat gaat Peter daarvan zeggen?'

'Als ge iemand een cadeau doet, mag die iemand er mee doen wat hij wil. Daarbij, hij had dat veulen aan Tante Mona cadeau gedaan. Zij is toch zijn grote liefde.'

'Wie? Van Peter?'

'Wij gaan er maar over zwijgen.' Zij knipte driehoeken uit de kraag.

Toen nam zij een van de driehoekige plukken op van de plankenvloer, keek in de spiegel van de kleerkast en hield het zwartharige floddertje tegen haar onderbuik en barstte in een verstikt gegiechel uit. Louis wendde zijn blik af, aan zijn voeten lag de voorpagina van Volk en Staat. Terwijl uit Londens Kathedraal roetwolken en vlammen sloegen stond Churchill met een sigaar tussen de pruillippen en een laurierkrans op de kale schedel een lier te betokkelen.

'Een nieuwsoortige Nero,' stond eronder.

Vlak onder het raam marcheerden Duitsers. Jongensachtige stemmen dwars door de dreun van de laarzen. Mama liep naar het raam, trok de overgordijnen een paar centimeter opzij, en loerde. Haar billen spanden in de zalmkleurige onderjurk.

'Pas op. Dat zij geen licht zien!'

'Dat ze mij dan maar in de bak steken.' Zij liet het gordijn los.

'Gij zijt zot!'

'Ja, maar niet van u!'

'Dat weet ik wel.' Zij schrok van zijn bittere stem en kwam naar hem toe met haar lauwe, weke geur. 'Het is niet waar, ventje, ik zei dat maar om iets te zeggen.' Zij wou misschien over zijn wang strelen, maar haar beweging was te bruusk, hij kreeg de muis van haar hand met een bonk tegen zijn wang.

'O!' riep ze. 'Doet het zeer? Nee, he? Ik kan er niks aan doen. O, ik doe alles mis!' Vlak bij de spiegel onderzocht zij haar nek, haar schouders, duwde op de vlekken die intussen sterker rood waren geworden. 'Maar kijk toch, hier ook al!'

In de spiegel van de kleerkast stonden zij beiden als op een foto in Cinemonde, een warharige filmster met een gleuf tussen de borsten en een jongen in korte broek die onwettig in haar nabijheid vertoefde, schandelijk in haar slaapkamer gedrongen was, met een behaaglijke schuldige koortswarmte in zijn gehele lijf.

'Ga maar gauw naar beneden.'

'Waarom?' vroeg Louis.

'Kijk wat uw vader uitsteekt.'

'Ik kan toch nog een beetje hier blijven.'

'Nee,' zei zij traag, als tegen haar zin.

Louis gooide keitjes naar Bekka die wegsprong achter de brokkelmuur van een huis in puin. Hij trof haar een keer en de straat weergalmde van haar gejank en zijn gevreesde Sioux-triomfkreet. Zij beweerde dat een van haar konijnenribbetjes gebroken was, hij wou als de eeuwig dronken dokter met hoge hoed in alle cowboyfilms ausculteren, zij zei: 'Blijf van mijn vel.' Daarna liepen ze naar de gaarkeukens en kregen van de Duitsers een kom soep.

Bekka's vader had geschreven. Hij maakte het zeer goed in Essen, de barakken waren Vlaams, de keuken ook, hij kon elke week dertig mark naar huis sturen, hij vroeg om haarvet, twee stukken Sunlight-zeep, een rozenkrans en broeksknopen van het model dat 'vrijgezellenknoop' heet en die je kunt indrukken.

==

De zaken van Papa gingen slecht, de Wallenaren lieten weinig drukken, er was weinig papier, voor elke vijftig kilo moest je een vergunning aanvragen maar of je haar kreeg?

'Ik zou u willen plezier doen, Staf, ge kent mij, maar ik krijg onder mijn kloten als ik u papier geef zonder dat ge een lidkaart hebt van het vnv of DeVlag of van 't een of 't ander.'

'Maar ik heb alzeleven op kop gelopen, vlakbij de Vlaamse Leeuw, op de eerste rij, daar zijn foto's van, ik kan ze u laten zien. En de IJzerbedevaart, ik heb er niet een gemist!'

'Een lidkaart, Staf.'

'Moet ik droog brood eten, ik die voor Vlaanderen gevochten heb tegen de gendarmes?'

'Maar waarom wordt ge geen lid, dat versta ik niet, gij die een Vlaming zijt in hart en nieren?'

Onmachtige verwensingen slakend stormde Pa het kantoor uit. Maar Peter bleef onvermurwbaar. Als Papa lid werd, trok Peter zijn handen van hem af, 'en ik zal een keer die hele pak schuldbriefkes bovenhalen'.

'Maar, vader, dat gold voor de oorlog, omdat we dan miserie konden krijgen met de Belgische Staat en 't Katholiek Onderwijs, maar nu gaat Vlaanderen zijn vleugels uitslaan, waarom mag ik er niet bij zijn?'

'Staf, beloofd is beloofd. Ge hebt het gezworen de dag dat ik u die lening van honderdduizend gegeven heb. Zoals ik heb moeten zweren aan de bisschop dat geen kind van mij officieel lid zou worden van een anti-Belgische groepering.'

'Ik zou hem kunnen vermoorden,' zei Papa thuis en 'ik zou in mijn recht zijn, wettelijke zelfverdediging, want hij wil mij en mijn huishouden verhongeren.'

'Wie? Peter?' vroeg Louis.

'De bisschop van Brugge. En dat is verre familie van ons! En dat legt dossiers aan over wie lid is van Dit of Dat. Ze moeten geen kwaad spreken van de Gestapo of van de Gepeoe, 't is even erg.'

'Wij moeten onze Kerkelijke Oversten eerbiedigen en beminnen en gehoorzamen en helpen in hun geestelijke bediening.'

'Louis, leer uw les en zwijg!'

'Dat is de achtste les, Papa.'

'Hoezo?'

'Van de catechismus.'

Papa glariede en begon in Gejaagd door de wind te lezen, maar Mama rukte het boek uit zijn handen. 'Ik ben er aan bezig.' Hij begon voor de vierde keer aan De Vlaschaard van Stijn Streuvels. Om het spook van de armoede en de hongerdood van de gevel in de Oudenaardse Steenweg te verjagen werd besloten dat Mama zou gaan werken. Door voorspraak van mijnheer de Deken kreeg zij een baan in de erla, zij werd secretaresse van de directeur, Herr Lausengier, en sprak binnen een maand vlot Duits. Ook met de naamvallen. Zij werd slanker, schminkte zich uitdagender, maar proestte het niet meer uit.

==

In het cafe 'Groeninghe' waren Zwarte-Brigademannen aan het kaartspelen. Marnix de Puydt en zijn kornuit Leevaert zaten achter de palmen die het zijkamertje van het cafe scheidden. Beiden waren rood aangelopen. Marnix de Puydt's vlinderdas droop, zijn welig krulhaar lag in slierten over zijn voorhoofd. 'Houzee!' prevelde hij.

'Houzee,' zei Papa.

'Een whisky, Staf?'

'Nee, bedankt. Twee limonades, Noel!'

'Dokter Borms,' zei Marnix de Puydt, 'voor wie ik de eer heb gehad te stemmen toen hij in de Belgische gevangenis zat in 't jaar Achtentwintig, vergeet de dichter niet die hem trouw is gebleven en vanavond, Staf, drink ik op zijn gezondheid, maar niet met een limonade.'

'Noel, breng mij een Geuze!' riep Papa. 'Als 't voor Borms is, ja dan...'

'Dokter Borms heeft mij de eer gedaan mij te vragen te willen zetelen in de commissie voor de terugbetaling van de activisten van Veertien-Achttien om uit te rekenen wat die mensen die voor Vlaanderen geleden hebben toekomt. Ik zal niet schromen rechtvaardig te zijn.'

'Ik weet niet of het een goed gedacht is,' zei Leevaert, persoonlijke vijand van Peter die hem een kwaad hart toedroeg omdat hij zijn vrouw Lea sloeg. Volgens BoMama was Peter ooit van plan geweest om met Lea naar de Cote d'Azur te vertrekken waar Lea's zuster een villa had, die leeg stond 's winters.

'Waarom niet, renegaat?' riep De Puydt.

'Waarom moeten we in het openbaar de activisten verbinden aan de ontplooiing van het hele Vlaamse Volk die we nu kunnen verhopen?'

'Verhopen? Verkopen!' schreeuwde De Puydt. Een van de Zwarte Brigade-mannen die aan het kaarten waren riep nog harder. 'Hela, een beetje kalm.' Zijn buurman die twee zilveren strepen had over de schouderpassanten zei: 'Puydt, ge zoudt beter naar huis gaan en daar dichten, zonder u te zwichten en zonder uw gat op te lichten.'

De Puydt keek het bulderend cafe hooghartig aan, hij plooide een palm opzij, een zwetende rode dwerg in de jungle, en stak een dreigende wijsvinger op. 'Ik tolereer niet dat in dit huis de herinnering aan het activisme belaagd wordt. De activisten hebben de grondstenen gelegd...' De rest ging verloren in het hoongelach en gejouw. Marnix de Puydt legde zijn klissen en natte krullen tegen zijn voorarm op de tafel. 'Mijn volk, mijn volk,' zei hij gesmoord.

'Marnix,' zei Papa. 'Er was laatst sprake van uw voordracht in Wannegem, iets over Cyriel Verschaeve, meen ik, en dat ge daar affiches en programma's en strooibriefjes voor nodig had. En aangezien ik nu juist een gat heb van een paar dagen en dat mijn machine toch in de rode inkt staat, dacht ik dat wij daar misschien nu een momentje... Ik heb een aantal modellen meegebracht!' Het oude vrouwengezicht rees. 'Modellen? Waar? Ik zal ze toetsen aan het volmaakte, aan de canon van de schoonheid!'

'Aan uw kanon zeker!' riep de blokleider van de Zwarte Brigade.

==

De Kei duwde Louis een rol beschuit in de hand. 'Hier, ik heb het makkelijker dan u om te vasten. Ik ben het gewend. Uiteraard heb ik daarom ook minder verdienste.'

'Dank u, Eerwaarde.' Hij brokkelde een beschuit af, het broze kruimelig schuim smolt meteen in zijn mond.

'Ik dacht dat uw eerste gedachte zou zijn om dit met uw boezemvriend De Potter te delen.'

'Ge hebt gelijk, Eerwaarde. Ik dacht er niet aan.'

'Het is niet erg, maar ik meende dat hij u na aan het hart lag.'

'Maurice is nog een kind.'

'Misschien dat ge hem daarom nog meer moet verwennen.' Door de zwarthoornen bril leek zijn oog tweemaal zo groot. Toch lijkt hij mij niet te zien. Of ziet hij mij omgekeerd? Peter zei: 'Haal het oog van een watersalamander weg zodat de zenuw van het oog naar de hersenen kapot is, en zet dan het oog er omgekeerd in, dan groeit de zenuw terug, maar het dier zal alles omgekeerd zien.' Louis wou dat hij kwiek en makkelijk op zijn hoofd kon staan, zoals Vlieghe ooit.

'Waarom lacht gij?' vroeg de Kei.

'Zomaar. Het spijt mij.'

'Ach lach maar,' zei de Kei ongewoon mild. 'Een zo ernstig man als de Heilige Jeroom lachte ook vaak, zegt men, zonder reden. Zo ook, denk ik, lacht God soms. Want als hij de donkerte in ons is, moet hij ook het licht in ons zijn. Dus ook soms onze vreugde.' Ineens zoals af en toe tijdens de Latijnse les of de godsdienstles overviel hem vermoeidheid, een vleugellamheid die te wijten was aan zijn overmatig vasten, bidden, boete doen.

'Hoe meer en scherper ik naar u kijk, hoe minder ik mezelf kan zien. Dat maakt het me moeilijk om mezelf nederig te blijven beminnen in Jezus Christus.'

Zoals gewoonlijk vluchtte de Kei ineens. Hij liep langs de jongens die vervaarlijk dicht bij de prille boompjes stoeiden die in vierkante tapijtjes aarde tussen de tegels van de speelplaats stonden.

Er werd verteld dat de Kei's moeder in haar doodsstrijd aldoor riep: 'Kei, Kei, waar zijt gij?' terwijl zij normaal tot haar zoon had moeten roepen: 'Evariste, Evariste, waar zijt gij?'

==

BoMama klaagde over het kleffe brood en de glazige aardappelen. Terwijl volgens haar Peter en zijn kornuiten banketten aanrichtten in het huis van de textielfabrikant Groothuis, waar er niet alleen gevreten werd tot men omverviel maar waar ook na de creme caramel en de champagne vrouwen op de schoot van mannen kropen.

Tante Helene was opgewekt want er mocht weer gedanst worden in de Swing-Club Flandria op zaterdag en zondag. 'Wat ziet zij toch in die negerdansen? Zij is toch niet zo opgevoed?' zei Papa. Nonkel Florent vormde een toeter met zijn hand en deed een saxofoon na.

'Wanneer gaat gij een keer volwassen worden?' blafte Papa naar zijn jongste broer.

'Volgende week,' (want dan ging hij naar Bremen werken, samen met Nonkel Leon die zijn damspel en zijn waterverfdoos zou meenemen natuurlijk).